Ik bezocht een paar weken geleden de expositie van Miriam Cahn in het Stedelijk en was zonder de indruk. Enerzijds door de zwaarte van de onderwerpen, het (seksueel-)geweld, anderzijds door de schildertechniek en kleuren. Een kunstenaar met wie ik de tentoonstelling bezocht was vooral onder de indruk van die kleuren en het schilderwerk. Een andere schilder die ik later sprak was ook onder de indruk van Cahn’s schilderen. Tevoren had hij plaatjes gezien in de zalen zag hij schilderijen.
Daarna las ik drie recensies en geen der drie recensenten had dit schilderwerk opgemerkt. Joke de Wolf deelt in De Groene vooral haar verbazing, Alied Ottevanger in De Witte Raaf heeft niet goed gekeken en geeft vanuit haar luiigheid directeur Rein Wolfs een sneer. Ottevanger eist overzichtelijke exposities met een handleiding. Ze vindt ook dat Wolfs het primaat niet bij kunstenaars moet leggen maar bij beroepskijkers als zijzelf. Lena van Teijen in de MetropolisM schrijft ook niets over het schilderen maar liever over haar ergernissen, waaronder het gebrek aan een verantwoording door de directie.
Het minste wat je van een recensent beeldende kunst mag verwachten is dat ze KIJKT. Fuk, Miram Cahn kan goed schilderen. Dat ze dat op eigen wijze en voorwaarden doet des te beter. Dat ze het tentoonstellen als deel van haar kunstenaarschap ziet is een legitieme visie.
Ottevanger voelt zich beledigd omdat Cahn geen tekeningen wilde lenen van het Centraal Museum waar zij werkt.
De critici schrijven vooral over Cahn als lastige vrouw. Vinden ze dat ook van mannen die voor hun werk staan?
Kijken, waarnemen, ervaren, dat is waar alle ruimte voor is juist in exposities zonder overdadige duiding. De bezoeker kan zich verhouden tot het getoonde en zelf bepalen hoe zij dit ervaart en duidt. Dat is niet de taak van de curator, desgewenst wel voor een recensent.