Ik las in Japan romans van Yasunari Kawabata, Taichi Yamada, Banana Yoshimoto en Kenzaburo Oë.
“De knoppen breken” van Oë maakt de meeste indruk. Over een groep kinderen van een tuchtschool die tijdens de tweede wereldoorlog geëvacueerd worden naar en opgesloten in een bergdorp. Een verschrikkelijk verhaal van grote schoonheid. Het leest als een filmscenario. Je ziet de jongens, het landschap, de modder en sneeuw. Je voelt de kou, honger, ellende en pijn. De acteurs zijn allen indrukwekkend.
In de serie urban twee foto’s van huishoudens in Tokio. Het betreft de bezittingen van daklozen. De eerste dag van de vakantie kwamen we al een plein in en park tegen waar met een dekzeil afgedekte spullen stonden. Door het kookgerei twijfelde ik eerst nog even of het soms gesloten eetkramen waren. De onaangename lucht gaf aan dat dit niet zo was. Elders op het parkplein waren een paar bewoners thuis.
Deze foto’s zijn genomen in de buurt van het Tokyo National Museum. Ik vermoed dat de notebook neergelegd is door een passant. Dikke kans dat die daar blijft liggen tot de nieuwe eigenaar thuis komt.
Het herintreden is vooralsnog meer een terugkeer naar de kunst dan naar het kunstenaarschap. Ik zie weer regelmatig tentoonstellingen. In Japan was het vooral design en buhda. Moderne kunst is er weinig te zien en de oude kunst die getoond werd in musea betrof vooral budistische beelden. Uitzondering is de moderne kunst op het eiland Naoshima, daarover bericht ik later.
Verder viel op dat men er voor kiest weinig in een zaal te plaatsen. Ik vermoed dat men zo meer aandacht voor de tentoongestelde werken wil krijgen. Voor een verre reiziger heeft het als nadeel dat er slechts een klein deel van de collectie te zien is. Zo heb ik in geen prenten van Hokusai gezien.
Wilde aanvankelijk dit bericht in het Engels schrijven maar kon geen Engels woord voor herintreder vinden. Zou men dat elders niet doen? Is het daar weg is weg?
Vrijdagavond zag ik van T.+ Bernadette van dans-/performancegroep T.R.A.S.H. in het Vondelpark openluchttheater. Gespeeld door Lucie Petrusová en Guilherme Miotto met Jacqueline Hamelink op cello. T.R.A.S.H. laat zien dat dans bewegen is en dat je er verhalen in kunt vertellen. Klinkt als een open deur. Het is heftig, intens, expressief en liefdevol. De spelers zijn moedig en storten zich vol overgave in de voorstelling. Op hun site kun je meer over de voorstelling lezen.
Na afloop werd er aangekondigd dat er 6 augustus nog een voorstelling is. ‘Fijn, dan ga ik weer’ dacht ik direct. Dat is één van de sterke punten van dit gezelschap: je kunt de voorstellingen meermaals genieten. Gaat dat zien.
althans niet in het openbaar. In de metro en trein mag het niet, elders doen ze het ook niet. Wel worden er voortdurend sms-en verstuurd en spelletjes gespeeld.
Opvallend genoeg op slechts twee typen telefoon: een rechthoekige uitklapper (ca. 80%) en een uitschuiver (de rest). Die uitklappers moeten vooral een lange batterij duur hebben, want met name de meiden hebben hem de hele dag openstaan.
Ik heb geen idee of men op de kleine schermpjes ook manga en nieuws leest. In ieder geval reizen er weinigen met een strip of krant in de hand.
Volgens de Lonely Planet is Ginza ingehaald door hippere buurten zoals Rappongi Hills, Shinjuku en Omoto Sando. Maar ach, van architectuur heeft de Lonely Planet sowiezo geen verstand. Hun architectuur mannetje vindt zelfs de Potsdammerplatz in Berlijn geslaagd.
Gelukkig ging ik op de laatste dag van mijn verblijf in Tokio toch naar Ginza en was daar blij mee. De gebouwen die LP mooi vind zijn facade architectuur, opvallende vormen die geen enkele verbinding hebben met de omgeving. Het is geen architectuur, het is effectbejag. Er ontstaat geen straatbeeld. Je krijgt daardoor een onrustige, onaangename omgeving die niet op menselijke aanwezigheid gericht is.
Dat heeft Ginza wel, daar vormen de gebouwen samen straten, het is een wijk. En in tegenstelling tot de nieuwere buurten verveelt het niet na een paar jaar.
Naast de beleefdheid is er gelukkig nog een cliché over Japan waar: het eten is er geweldig en alom tegenwoordig.
Sushi restaurants vindt je buiten Tokyo merkwaardig weinig, maar dat wordt in de steden gecompenseerd door de voedselafdelingen in de kelders van de warenhuizen. Hoe beter het warenhuis hoe beter het eten. En ook in de chiqueste is de sushi heel betaalbaar.
het nori vel is los van de rijst verpakt
Maar er is natuurlijk veel meer. Udon, soba, tempura, pickels en vele andere gerechten. En altijd rijst en misosoep. Vanaf 100 yen (was vorige week 90 ct) kun je al heerlijke in zeewier gewikkelde rijstdriehoekjes kopen en de hogere keuken is kwa prijs vele malen goedkoper dan hier en een feest voor oog en smaak.
dat geldt i.i.g. voor mij. Met mijn spiegelreflex camera schoot ik niet 1500 foto’s in 1 vakantie op rolletjes. Vrijwel elke foto werd met aandacht geschoten. Nu met mijn mini Canon Ixus met giga geheugenkaart druk ik snel af als ik iets zie waar ik later iets mee denk te kunnen doen danwel domweg als geheugensteun.
Dat leidt ertoe dat slechts een deel van de foto’s geslaagd te noemen is. Deels komt dat door de kwaliteit van de camera, maar veel meer door het gebrek aan aandacht mijnerzijds tijdens het fotograferen.
Neemt niet wel dat er bruikbare foto’s tussen zitten. Maar met wat meer aandacht en tijd had het mooier geworden.
In de tachtiger jaren van de vorige eeuw is er veel gebouwd in Kyoto. Het moet toen geoogd hebben als een ultramoderne stad. Door de hele stad zie je dit soort opvallende bouwwerken en in de uitgaanswijk Gion zijn er vele straten vol van. Daarna lijkt er niets meer gebeurd te zijn. Dat heeft hoogstwaarschijnlijk met economische crisissen te maken. Nu oogt het vooral gedateerd en het voelt ook droevig als je er doorheen loopt. Dat wordt versterkt doordat er ontelbaar veel uitgaansgelegenheden zijn. Ze zitten ook op de verdiepingen van al die panden. Dit aantal staat niet in verhouding tot het aantal mensen dat uitgaat. Het zou me zelfs niet verbazen als er meer café en restaurantstoelen zijn dan inwoners.
Dit soort filmarchitectuur herinnert me er aan dat Japanse steden, en dan vooral Tokio, een inspiratie vormden voor Cyberpunk schrijvers, William Gibson voorop. Ooit toonden ze de toekomst, nu roept het nostalgie op.
Dat had ik niet verwacht. Mijn favoriete filmland, bekend om zijn fraaie verpakkingen en evenzeer van fraaie stadsgezichten en interieurs in architectuur- en designtijdschriften is in werkelijkheid opvallend lelijk.
Het vak stedenbouw lijkt niet te bestaan. Men koopt een stukje grond en bouwt daar zijn huis of kantoortoren op. Zonder rekening te houden met de omgeving. Ongeveer het Belgische systeem.
Ook de hippe buurten in Tokyo waar de grote (mode)merken hun vestigingen hebben ogen opvallend lelijk. Er wordt vooral facadebouw gepleegd, gimmick architectuur. De ene toren knikt naar links, de ander heeft een gat in de gevel en zo onstaat er een grote drukte maar geen mooi straatbeeld.
Dit alles wordt nog versterkt door de bovengrondse leidingen. Bossen van electiciteits-, telefoon- en andere kabels kunnen weliswaar mooie plaatjes opleveren maar maken toch vooral het beeld nog slordiger.
Ook de tv-decors zijn verbazingwekkend lelijk en druk. Om het nog erger te maken staan er voortdurend teksten in beeld met lelijke photoshop effecten. Deze druktemakerij is geheel in tegenstelling tot het gedrag en de kleding van de japanners zelf.
De zebrapaden bij Ginza, de Gosplay tieners, het zijn telkens dezelfde beelden die je van Japan ziet. En ook de verhalen zijn vaak gelijksoortig. Dat alles in automaten te koop is bijvoorbeeld, terwijl in de praktijk enkel frisdrank en sigaretten te koop zijn. Van die frisdrankautomaten zijn er wel heel veel trouwens.
Wat weer wel waar is zijn de (jonge)mannen in de gemakswinkels die naast elkaar manga’s staan te lezen. Maar verder oogt Japan anders dan het beeld dat we hier middels tijdschriften en andere media voor geschoteld krijgen. Zo kleden Japanners zich nog slechter dan Nederlanders en ogen ze vooral grijs. Maar ja, de paar honderd uitzonderingen bieden wel een aantrekkelijker beeld en dat wordt dan ook getoond. En natuurlijk niet vergeten: de metromedewerkers die mensen volle coupe’s in duwen. Dat zal vast tijdens de spits op een paar perrons gebeuren, maar in 99.9% van de gevallen staat men netjes in rijen en vult rustig de wagons. Als die vol zijn wacht met een paar minuten op de volgende trein. Ik geef toe: ook geen opwindend beeld.
De dame van het informatiepunt is blíj als ze ons kan helpen. Is er enkel een Japanse kaart in een restaurant: geen probleem, er is altijd wel een klant die helpt met vertalen. Eén blik op de plattegrond, twee keer je hoofd bewegen en er is alweer iemand: ‘can I help you?’ Meerdere keren liepen mensen een stuk mee om ons naar de bestemming te brengen.
Ik heb bij mijn thuiskomst uit Japan geen last van een jetlag maar wel van een cultuurschok. In de rij bij de AH word ik niet goed van de halfnaakte vette meiden met hun grote bek, op het zebrapad word ik bijna aangereden door een fietser die vindt dat stoplichten niet voor hem gelden.
In Japan had ik hier al over gedacht: “Wat zijn Nederlanders een onaangenaam volk geworden. Hier in Japan is men niet alleen vriendelijk, het openbare leven verloopt soepel doordat men rekening met elkaar houdt. Men is zich bewust van de aanwezige anderen en beseft dat men één van de velen is. In Nederland is iedereen koning, men vindt zichzelf zó belangrijk. Anderen moeten wijken.
In Japan raken de passagiers niet geïrriteerd in overvolle metro’s.
In het werk heeft men de zelfde houding. Het wordt met inzet verricht. De medewerkers van de spoorwegen bijvoorbeeld zijn vriendelijk, beleefd en behulpzaam.”
10 Mei vertrek ik naar Tokio voor een bezoek aan Japan van 23 dagen. In die tijd bezoek ik 9 plaatsen. Steden en dorpen, beton en bergen, oud en nieuw. Geheel in strijd met hedendaagse conventies ben ik niet van plan daar dagelijks over te berichten. Ik verwacht veel te zien, horen, ruiken en voelen en zal daar vast na terugkomst in beeld en tekst verslag van doen.
Terwijl ik mij volzuig met beelden, indrukken en informatie zal het op deze plek stil zijn.
Soms heb ik een idee en maak ik alvast het blogitem aan. De titel, foto en/of onderwerp weet ik dan reeds en later wil ik het uitwerken. Meestal ben ik zo verstandig om een korte schets te plaatsen t.b.v. mijn geheugen. Deze keer was ik dat vergeten. Ik weet niet meer welke foto bij deze titel hoorde en heb ook geen idee waarover het zou gaan. De titel is goed en intrigerend. Voor meerdere interpretaties vatbaar. Zou het gaan over hoe een afbeelding nu eenmaal altijd plat is en de 3-dimensionaliteit door de hersens gecreëerd wordt? Of over de platheid van onze hedendaagse cultuur? Of zelfs over het feit dat de wetenschap zich tegenwoordig vaker moet verdedigen dan de verzonnen wereld der religies?
Ter afscheid van directeur Gijs Frieling en ter meerdere ere der schilderkunst is W139 vakkundig volgeschilderd. En ook hier weer een voorname rol voor de stripkunst. In Nederland krijgt de strip nu eindelijk erkenning als kunstvorm. Soms vind ik het weinig nut hebben om een striptekening op doek te schilderen, liever blader ik in een boek. Maar hier in W139 is het op de muur geschilderd en feitelijk een groot stripverhaal waarin we als bezoekers kunnen dwalen.
Het is een meerdelige wandschildering naar de roman Doctor Faustus van Thomas Mann. Negen schilders hebben elk taferelen uit het boek in plateaus omgezet en gezamelijk zijn ze tot een compositie op de muren van de tentoonstellingsruimte gekomen. Tussen de scenes in staan de sponsoren, geschilderd als onderdeel van het geheel.
Nog een bijkomend voordeel: na het bezoek aan deze kijkdoos zal niemand het nog in zijn hoofd halen te zeuren over de ‘dood van de schilderkunst’. Tot 30 mei te zien in de Warmoestraat (achter de Bijenkorf) in Amsterdam.
Alweer zo’n ‘laat debuut’. David Mazzucchelli is al jaren striptekenaar en komt nu met zijn eerste roman. En dat doet hij dan ook meteen goed. Deze beeldroman wordt opvallend genoeg door meerdere recensenten als literair werk beoordeeld en geroemd als één der beste romans van 2009. Vind ik heel gewoon, ik heb goede strips nooit onderschat, maar in de literatuurkritiek was ik het niet eerder tegengekomen.
Asterios Polyp is zowel qua verhaal, tekst, belettering als tekenwerk fenomenaal. Het is komisch, filosofisch, romantisch en spannend.
Door de uitgever wordt het als volgt gepresenteerd: The triumphant return of one of comics’ greatest talents, with an engrossing story of one man’s search for love, meaning, sanity, and perfect architectural proportions.
Zij plaatsen het boek dus in de rijke traditie van het herintreden.
En het volgende citaat uit de New York Times staat terecht op de flaptekst: The book is a satirical comedy of remarriage, a treatise on aesthetics and design and ontology, a late-life Künstlerroman, a Novel of Ideas with two capital letters, and just about the most schematic work of fiction this side of that other big book that constantly alludes to the “Odyssey.”
En ook fijn: toen ik hem uit had kon ik gewoon weer vooraan beginnen. Dit is een boek die je vele malen kunt lezen om telkens nieuwe dingen te ervaren.
Nadat mijn Razr vroegtijdig de geest had gegeven, had ik een tijd een Finse telefoon met een nummer als naam. Dat was niet inspirerend voor de mobiele fotografie. Maar nu heb ik een Legend en dat noodt direct weer tot nieuwe beelden.
Peeping is de titel/ het thema van de nieuwe FOAM magazine. Vanzelfsprekend een voor de hand liggend onderwerp in deze tijd van alomtegenwoordige camera’s en onverzadigbaar exhibitionisme. Wat me bij het doorbladeren verbaasde is dat het bij veel series niet duidelijk is of het in scene gezet is of niet én dat dat er niet toe doet. Het maakt wel verschil of de gefotografeerden, in zoverre als ze herkenbaar zijn, toestemming hebben gegeven voor publicatie.
En ik vroeg me direct af: wat is de meerwaarde van het publiceren van dit soort beelden als zijnde kunst. Wat is het kunstzinnige element in het opblazen van Google streetview foto’s en daar je eigen naam aan verbinden? Ik vraag me ook af wat Google ervan vindt dat iemand hun foto’s hergebruikt en daar dan ook nog copyright op claimt. Volgens de schrijver van de begeleidende tekst is het originele van fotograaf Michael Wolf dat hij de Google foto’s fotografeert vanaf het beeldscherm. Oftewel foto’s van foto’s, de onnozele bezigheid waar ik me ook graag mee bezig houd en waar ik recent wat voorbeelden op dit blog toonde.
Een andere serie toont jonge vrouwen in tienerkamers die zichzelf fotograferen, al of niet met webcam. Dit refereert tamelijk plat aan een bekend fenomeen. Ik ga nog lezen wat de toelichting is bij deze portfolio. Ik vraag me wel af waarom er geen serie is gemaakt met foto’s van dating en community sites met daarbij een degelijk essay over dit fenomeen.
Wat ook opvalt: het is allemaal zo netjes en braaf. Alsof het enkel om de esthetische waarde gaat van een onschuldig fenomeen. Het feit dat we doorlopend gefotografeerd en gefilmd worden en hier zelf ook veelal aan mee doen is helemaal niet zo onschuldig.
In doen/werken ontwikkelt men kennis. In lezen ontwikkelt men kennis. Louter studeren leidt niet tot kennis. Zijn boeken een bron van kennis of moet de kennis in ons hoofd ontstaan?
Wat is kennis? Inzicht, feitenkennis? Op school moest ik feitenkennis uit de geschiedenis leren. Dat lukte prima, maar een paar dagen na een toets was dat weer verdwenen. Ik denk dat geschiedenis in de vorm van verhalen langer beklijft dan in de vorm van datumlijsten.