De Franse Ardennen liggen en nog vol mee, deze fraaie betonnen vormen. Lege nutteloze bouwsels. Nut hebben ze nooit gehad, ze hebben de vijand niet buiten gehouden. Naast mooi zijn ze ook lachwekkend, een droeve lach.
In mijn eerste kunstperiode hield ik me bezig met de onmogelijkheid van bescherming. Over hoe bescherming veelal tot afscherming leidt. Mijn herintreden in de kunst gebeurt op een moment dat angst één van de voornaamste kenmerken van onze cultuur is. Fear is a politician’s best friend (vrij naar John Cale).
Angst voor het onbekende, voor de ander, het andere, voor het ongewisse en voor zichzelf. Ik voel geen drang iets met deze actuele angst te doen. Hij verschilt waarschijnlijk niet van een algemene cultuurbepaalde angst. Hij is wel wat uitgesprokener aanwezig.
Dit soort borden zag ik hangen in het vanabbemuseum. Ze waren erg aanwezig en soms zelfs opdringerig in verhouding tot tentoongestelde kunstwerken. Soms functioneerden ze als wegwijzer, soms droegen ze teksten zoals bovenstaande. In de handige kleine museumgids die bezoekers krijgen stond het project wel vermeld maar zonder naam van een kunstenaar erbij. Ik vermoed daarom dat dit werk van de museumstaf zelf is. Zien zij zich zelf als kunstenaar? Is de getoonde kunst niet voldoende en behoeft het aanvuling in de vorm van deze borden?
Het vanabbemuseum vertoont momenteel de Zomeropsteling van 1983. Deze expositie werd gemaakt door de toenmalige directeur Rudi Fuchs en toonde o.a. recente aankopen van het museum.
In eerste instantie viel mij op hoe gedateerd de tentoonstelling en de getoonde werken waren. En ook dat er nogal wat werken tussen hingen van matige kwaliteit.
In tweede instantie vroeg ik mij af waarom de huidige directeur eigenlijk zo’n oude tentoonstelling opnieuw toont. Bij terugkomst lees ik op de website: “Door de presentatie van 1983 te reconstrueren wil het Van Abbemuseum de aandacht richten op de tentoonstelling als tentoonstelling.” Raar. Waarom wil het museum dit? Daar staat ook iets over op de site: “Door de tentoonstelling samengesteld door oud-directeur Rudi Fuchs en de tentoonstelling van de huidige directeur Charles Esche te vergelijken kan de bezoeker de verschillen in uitgangspunten van beide curatoren vaststellen en ontdekken wat hun achterliggende visie op de kunst en de functie van het museum is.” Waarom zou de bezoeker dit willen? Men bezoekt een museum toch om kunst te ervaren en niet om de visie van een voormalig directeur te vergelijken met die van de huidige? Academische navelstaarderij en conservatore ijdelheid zijn mijns inziens geen doelstellingen van een kunstmuseum.
Een goede tentoonstelling wordt vanzelfsprekend als tentoonstelling gezien, als samenhangend geheel. Als de tentoonstelling minder geslaagd is zal het als slechte tentonstelling ervaren worden of niet als tentoonstelling ervaren worden maar als een aantal kunstwerken die toevallig bij elkaar hangen. Ik denk dat de doelstelling van Charles Esche daarom zinloos is.
Wordt het beter, gaan we vooruit? Is de geschiedenis, het leven een optelsom? Het is waarschijnlijker dat we aftellen, maar aangezien we het eind nog niet kennen rekent dat lastig.
Ik kreeg de laatste tijd veel vragen over mijn herintreden. Dat is fijn, dat mensen dit blog nog volgen en dat ze het nog steeds een goed plan vinden dat ik me weer op het kunstenaarschap ga richten. En het is terecht dat ze zich afvragen of er nog schot inzit. Er gebeurt immers weinig hier de laatste maanden. Herintreden in het hoofd is nooit de bedoeling geweest. Er moet ook iets uit. Niet persé in de vorm van kunstwerken, wel minimaal in de vorm van tekst over het denken er over. Want wees gerust, ik denk er nog steeds over.
Zoals ik in mijn vorige stukje schreef was is niet enthousiast over de Biënale van Venetië. Na de eerste dag in de Giardini ergerde ik me aan de gemakzucht waarmee de tentoonstellingen samengesteld waren. Ik herinnerde me dat halverwege de jaren 90 dit soort ergernis geregeld ervoer en dat het me toen motiveerde om het zelf beter te doen en, samen met Hanneke van Buitenen, de expositie Mycelium te organiseren. Nu vroeg ik me juist af of ik nog wel wilde exposeren.
Deze gedachten had ik op weg naar het Palazzo Fortuny. In dit voormalige atelier van fotograaf, textiel- en toneelontwerper en schilder Mariano Fortuny vond de expositie In-Finitum plaats. Een project van de Belgische kunstverzamelaar en handelaar Axel Vervoordt. Over vier verdiepingen waren 300 kunstwerken te zien “The works of art range from archaeological non-finished items over incomplete Old Master paintings to contemporary installations capturing the infinity. The works on show come from the collection of Axel Vervoordt, from the Musei Civici Veneziani and from various public and private collections all over the world.”
De expositie begon op de begane grond in donkere kelders waar de werken met spots uitgelicht waren, op de eerste verdieping was het ook tamelijk duister en waren de wanden met textiel bekleed, op de tweede verdieping en zolder was er wel volop daglicht.
Een zeer intrigerende tentoonstelling waarin de individuele kunstwerken autonoom bleven én opgingen in een geheel. Dit was voor mij het tegendeel van de schijnbare gemakzucht op de Biënale. Deze verzameling werken was met zorg gekozen en tentoongesteld vanuit liefde voor kunst. Ik kreeg weer zin om zelf aan een expositie te werken.
Gisteren terug gekomen uit Venetië, alwaar ik de 53′ biënnale bezocht. Een slechte editie dit jaar. Veel kitsch, decoratieve knutselkunst, uitleggerige documentaires en weinig verbeelding. De landenpaviljoens boden weinig opwindends en de twee exposities samengesteld door Daniel Birnbaum waren niet spraakmakend. Die in het grote paviljoen in de Giardini zelfs ondermaats. Nederland, Skandinavië, Frankrijk en Canada sprongen er positief uit in de Giardini. De oost europeesche landen maakten er een potje van.
In de Arsenale was het wat beter dan in de Giardini, maar ik zag niet één werk in de categorie ‘niet te missen’. Geen veelbelovende talenten, geen gereputeerde kunstenaars. Een willekeurige verzameling middelmatige kunst.
Aan de overkant van het Arsenale bassin waren een aantal exposities in gerenoveerde oude hallen. Jan Fabre was helaas net voorbij, de technici waren aan het afbouwen en inpakken. In de expositie Unconditional Love was een mooie video-installatie van AES+F, The Feast of Trimalchio. Op grote schermen in een ronde ruimte waren gelijktijdig drie delen van een film te zien. Een combinatie van ‘echte’ fotomodellen en een computer gegenereerde 3D omgeving.
De Arsenale zelf blijven wonderschoon. Bovenstaande foto maakte ik in een hal niet gebruikt werd voor opslag. De deels ingestorte smeedhaarden in de achtergrond zijn magnifiek.
Zomertijd en het leven is rustig. Zoiets. Naast het genieten wordt er ook hard gewerkt. Als webontwerper leidt dat tot tastbare resultaten, als herintredend kunstenaar nog niet. Het schrijven in en buiten dit weblog is zwaar verwaarloosd. Heb wel gefotografeerd, gedacht, gelezen, gedroomd.
Eens in de vijf jaar bezoek ik Kassel. Buiten camping en Documenta locaties zie ik dan niets. Eind juni kampeerde ik een stukje boven Kassel. Op een schiereiland in een riviertje. Oh wat mooi.
Over de Column Van Tegenwoordig wordt al net zo veel gezeken als over De Jeugd Van Tegenwoordig. Nou trekt de Jeugd zich daar niets van aan, heeft ze nooit gedaan ook. Zij doet wat ze voelt dat ze moet doen en het boeit haar niet wat anderen daar van vinden. De Column streeft naar een zelfde houding, hij kent geen grenzen, regels en richtlijnen. Wat eruit moet komt eruit. De Column braakt, schijt of zweet zijn woorden uit en gaat vervolgens wat in dit afval roeren en kneden. Daar komt dan weer een nieuwe Column uit voort.
En zoals dat bij het afscheiden van lichaamsvocht gebruikelijk is doet iedereen het. Met name daar gaat juist de kritiek over. Dat iedere figuur een stukje afscheidt en dit schaamteloos aan het publiek toont.
Opvallend vaak zeuren dezelfde mensen over de teloorgang van de taal, het verdwijnen van het geschreven woord en ontlezing. Bedoelen ze dat er teveel geschreven wordt en te weinig gelezen? Dit klagen gebeurt trouwens weer vaak als Column.
belvedere van Bernd Trasberger
kijktip van de maand
space is the place is een song van sun ra die in mijn hoofd klonk toen ik de tentoonstelling BELVEDERE van Bernd Trasberger in W139 bezocht. De camera van mijn telefoon had grote problemen de wit betegelde ruimte vast te leggen. Zelf voelde ik bij binnenkomst een lichte hoofdpijn en misselijkheid. Laat u daardoor niet afschrikken. De tentoonstelling is een bijzondere ervaring.
Paardejam van Charlotte Mutsaers, uit 1966, is een ode aan het schrijven en een pleidooi voor kunst in het algemeen.
Charlotte Mutsaers is uniek, dat klinkt als een cliché, maar dat is het mijns inziens helaas niet. Schrijvers met een unieke kijk op de wereld, het leven, zijn zeldzaam.
Charlotte Mutsaers schrijft essays zoals ze verhalen schrijft, ze beschrijft niet dé werkelijkheid maar haar eigen werkelijkheid.
Charlotte Mutsaers is authentiek. Ze is een cronopio, ze doet niet alsof de algemene manier van kijken normaal is, ze suggereert niet dat ze denkt als wij.
Haar essays doen me denken aan David Foster Wallace. Bij die Amerikaanse schrijver is de toon van zijn essays gelijk aan die van zijn romans. De ‘werkelijke’ wereld is niet anders dan de romanwereld. Het is dezelfde originele, denkende, creatieve geest die in beiden typen schrijven aan het woord is. Charlotte Mutsaers vindt het sowieso maar onzin dat onderscheid tussen genres, ik geef haar gelijk.
Hoe zit dit, wat houdt dit ding bij elkaar? De cronopio wil wel veel weten maar heeft daar geen wikipedia voor nodig.
Paardejam enthousiasmeert me voor het schrijven. Het essay Een nat boek om tegenaan te schuiven, over cronopio bedenker Julio Cortázar en zijn boek Een reis om de dag in tachtig werelden, toont de scheppingskracht en plezier van het schrijven. Het schrijven van Cortázar is vrij, speels en intelligent. Allemaal zaken waar Charlotte Mutsaers van houdt.
In Lupus lupo homo roemt ze Jean de la Fontaine niet enkel vanwege zijn stijl, lichtheid en moraal maar ook om zijn inzicht in dieren.
De cronopio kent geen andere logica dan de eigen.
Een onderzeese modeshow uit Bohemen is een ode aan de kwal en aan de glaskunstenaars Leopold en Rudolf Blashka. Het is een tamelijk gewoon essay waarin hun werk en de totstandkoming en presentatie ervan besproken worden. Van kwal tot glaskunst tot kwal. Aan het slot beschrijft ze hoe de onbreekbare kwal de woede van de mens oproept die deze onbreekbaarheid blijkbaar niet kan verdragen. Naast schrijven en kunst wordt hier zoals vaak bij Charlotte Mutsaers een pleidooi voor onze mededieren gehouden.
Op zeebenen, blauwvoeten en knieën van dennehout gaat over het schrijven, kunst, de daad van het creëren. Ook hier toont ze weer haar cronopio aard. ‘ik schrijf omdat het meeste om me heen me vreemd is, omdat ik me beter in het leven thuisvoel’. In de open brief aan het tijdschrift Raster bijt deze cronopio van zich af. Ze zet de redactie op haar nummer omdat ze schrijvers vragen te beschrijven. Ze toont verderop de idiotie van een directeur van het Scheepvaartmuseum die na de aankoop van een schilderij haar vraagt het aan te passen aan de etiquette.
Is het echt zo gek om een huisdier te nemen in plaats van een kind?
Zeep genaamd Ponge brengt ons onder andere een schrijverstip: ‘neem voor je gaat schrijven altijd eerst een bad met als enig gezelschap een stuk zeep. Waarom? Omdat de belangrijkste eigenschappen van zeep beweeglijkheid en enthousiasme zijn.’
In ‘Foei voor het onzuivere afwaswater dat de gezalfde kalveren der literatuur uitbraken!’ breekt ze een lans voor James Ensor en met name voor zijn schrijverschap, dat zicht vooral uitte in feestredes. Ook zijn schelden wordt geroemd. Een kunst waarin ook Cortázar een meester was. Ensor wordt beschreven als een sterk met zijn omgeving verbonden buitenstaander. En dat is Charlotte Mutsaers ook. Haar lofredes aan andere kunstenaars geven vorm en kleur aan haarzelf als kunstenaar.
Vanochtend zag ik dit op de stoep in de Bilderdijkstraat in Amsterdam. Wreed kunstwerkje. Ongesigneerd. In tegenstelling tot de andere foto’s in mijn urban serie is deze door de buitenplaatser wel als kunst bedoeld.
Urban dwelling in de Kerkstraat in Amsterdam. Vrees niet: anno 2009 vermaken kinderen zich nog uitstekend met een paar kartonnen dozen. Dit fraaie staaltje van tijdelijke stadsarchitectuur annex sculptuur functioneerde zondagmiddag als atelier.